Dit voorjaar hield de bibliotheek een schrijfwedstrijd over Ava en Ynge, de namen die zijn toegekend aan de 6000 jaar oude skeletten van moeder en kind die enkele jaren geleden zijn gevonden. De uitdaging was: bedenk een verhaal over Ava en Ynge. Wie waren ze, hoe leefden ze?
Dertien mensen stuurden een verhaal in. De verhalen weken uiteen van overvallen op nederzettingen tot overbruggingen naar hedendaagse situaties. De wedstrijd werd gewonnen door Irene Bakker-Sterk met haar verhaal De vloek. Op zaterdag 14 juni, bij de opening van de tentoonstelling Nieuwegein Eeuwenoud in het Stadshuis, las zij het verhaal voor en nam ze de boekenbon in ontvangst.
Alle ingezonden verhalen worden gebundeld. De inzenders ontvangen daar een exemplaar van en het boek zal in de collectie worden opgenomen.
Het winnende verhaal:
De vloek
Bor kijkt naar de donkere wolken die door de stormachtige wind worden voortbewogen. Op de omheinde veldjes met gewassen buigen de graanhalmen vol gerijpte korrels met de wind mee. Het belooft een goede oogst te worden; de stam kan rekenen op een grote voedselvoorraad. Vol vertrouwen ziet hij de winter tegemoet.
Hij loopt terug naar het langhuis waarin hij woont. Plots hoort hij de kreten van een vrouw in barensnood. Het is Ava, één van de vrouwen die bij hem woont, samen met andere jagers. Hij kan nu niet naar binnen gaan. De vrouwen zouden hem wegsturen.
Boven de kreten uit hoort Bor hun sjamaan Ferra zingen en ook het geluid van de trom waarmee ze zich begeleidt. Ze roept het kind. ‘Verlaat de schoot van je moeder. Je bent welkom. We wachten op je!’
Aanvankelijk klonk de melodie monotoon, maar Ferra’s stem klinkt nu net zo krachtig als de laatste persweeën die zij door haar zang heeft opgewekt. Opeens begint het te weerlichten. Ferra zingt nog harder en dan, na de eerste donderslag hoort Bor de eerste kreet van de nieuw geborene. Dat is een goed teken, denkt hij, want het betekent dat de levensgeest het kleine lichaam in bezit heeft genomen. Wat zou het zijn? Hij hoopt op een jongen die later met de mannen op jacht zal gaan? Of is het een meisje dat de vrouwen bij hun werk op het land zal helpen en later, wanneer ze volwassen is, zelf kinderen kan krijgen. Hij vraagt zich af of het kindje van zijn geest zal zijn of van één van de andere mannen. In ieder geval zal de hele stam voor het kleintje zorgen.
Bor voegt zich bij de mannen, die gereedschap maken. Ze scherpen hun speren en messen voor de komende jacht. Vanuit een ooghoek ziet hij dat de vacht voor de ingang van het langhuis, opzij getrokken wordt. Ferra wenkt hem, maar houdt hem tegen voor hij naar binnen gaat. Haar gezicht staat zorgelijk.
‘Het kindje is van jouw geest, Bor,’ zegt ze en ze kijkt hem recht aan. Ik herken jouw trekken in haar gezichtje en haar haartjes hebben de kleur van oranjerode herfstbladeren. Net als jij. Maar ze is vervloekt. Op haar voorhoofdje heeft ze een grote onregelmatig gevormde rode plek, het teken van een boze geest die in haar is gevaren.’
Bor kijkt haar ontsteld aan. ‘Waarom?’ fluistert hij. ‘Ze heeft toch niets misdaan? Kun je de geest niet uitdrijven, Ferra?’
‘Daarvoor is ze nog te klein. Misschien later, als ze wat groter is. Hopelijk heeft de geest nog niet veel macht.’
Ferra doet een stap opzij en Bor gaat naar binnen om bij Ava en het kleintje te kijken. Zodra de vrouwen die Ava hebben bijgestaan hem zien verlaten ze één voor één de ruimte. Hij voelt zich ongemakkelijk als hij merkt dat ze zijn blik ontwijken. Snel loopt hij naar Ava, die het kindje in haar armen houdt. Haar ogen zijn betraand.
‘Wat hebben we misdaan dat we een kindje kregen waar een vloek op rust?’ zegt ze. ‘Kijk eens Bor, het is zo’n schatje. Daar zit toch geen kwaad in?’
Bor ziet hoe hun dochtertje de tepel van haar moeder zoekt.
Bliksemflitsen en donderslagen volgen elkaar op in een steeds sneller tempo en verlichten de ruimte. Hij is bezorgd. Zou ze echt bezeten zijn? Wat staat haar allemaal te wachten? Hij durft de mooie hanger, die hij zelf heeft gemaakt, nog niet aan Ava te geven. De boze geest mocht eens denken dat hij welkom is. Hij streelt de lange donkere haren van Ava en daarna het gezichtje van de kleine.
‘We moeten een naam bedenken die Ferra haar tijdens de naamceremonie zal schenken,’ zegt Ava.
Bor kijkt naar het kleintje. ‘Ynge. Die naam past bij haar, omdat ze zo klein is.’ Ava knikt instemmend.
Het hagelt nu; witte harde korrels vallen door het rookgat en smelten op de grond. De stamleden vluchten naar binnen. In de verste hoek gaan ze bij elkaar staan en fluisteren. Ava mijden ze. Het is alsof ze niet alleen voor de hagelbui schuilen, maar ook voor de kwade geest die in hun midden is gekomen.
In de grote aarden pot die boven de vlammen hangt bereiden de vrouwen een maaltijd van groente, granen en grote stukken geitenvlees. Als ze klaar zijn brengt niemand iets bij Ava. Ze zijn bang. Bor moet haar maaltijd zelf halen.
De hele avond en nacht giert de storm en regent het onophoudelijk. Wanneer de zon opkomt gaat Gorm, de stamoudste, naar buiten. Even later komt hij lijkbleek weer binnen. ‘Alle halmen liggen plat,’ roept hij. ‘De hele oogst is vernield en de gewassen op de velden staan onder water.’
Gorm roept de kleine stam bijeen en bespreekt de ramp. ‘Het komt door de boze geest die bezit nam van de kleine,’ roepen zijn mensen. Wat moeten we doen?’ Ze kijken naar Ferra.
‘We moeten de goden weer gunstig stemmen, zegt de vrouw. Bij de eerstvolgende volle maan moeten we Ynge offeren om de goden gunstig te stemmen. Tot die tijd mag ze bij Ava blijven.’
Wanneer Ava het besluit verneemt is ze radeloos. Dat laat ze niet gebeuren!
Op het moment dat ze er zeker van is dat iedereen slaapt, wikkelt ze Ynge in een draagdoek, sluipt naar de kookplek en neemt een vuurstenen mes, twee kleine vuurstenen en een kookpot weg. Van de banken haalt ze een paar warme vachten. De stam kan ze best missen. Stilletjes verlaat ze het langhuis.
Bij de kreek laadt ze alles in een van de boten. Ze maakt het koord van gevlochten halmen los en peddelt weg. Ze wil niet denken aan de woede van de stamleden, wanneer die straks ontdekken dat ze met Ynge gevlucht is en van alles heeft meegenomen.
Onderweg bedenkt ze een plan. Ze moet zich verbergen voor de stamleden, want die zullen haar zeker gaan zoeken. Een kleine hut zal ervoor zorgen dat ze droog zal blijven als het kouder wordt en gaat regenen. Maar niet op een hoge plek, waar ze beschermd is tegen het water wanneer dat gaat stijgen. De stam zou haar dan snel vinden. Een hutje van takken en klei diep in het moeras zal beter zijn. Mocht het water stijgen, dan kan ze de boot bedekken en daarin schuilen.
Na enkele dagen, waarin ze zich voedt met wortels, bessen en eetbare planten, vindt ze een geschikte plek en bouwt een eenvoudige hut van takken. Ze plaatst strikken en fuiken en maakt ook een vuur om granen te koken in de kookpot, die ze met water uit het moeras heeft gevuld. Ynge krijgt ook genoeg te drinken. Haar borsten zijn vol en geven overvloedig melk.
Het is hard werken, maar ze voelt zich trots dat het haar allemaal lukt.
De tijd vliegt voorbij en voor Ava het weet is de winter in aantocht. ’s Nachts vriest het licht. De vachten die ze heeft meegenomen zullen haar en Ynge warm houden. Ze hoopt dat genoeg hout verzameld heeft om het vuur brandend te houden. Dat mag niet uitgaan, want het houdt wolven en lynxen op afstand. Voor beren hoeft ze meer te vrezen, want ze zijn inmiddels volgevreten aan hun winterslaap begonnen. Soms denkt ze aan de stam. Zij vertellen vast bij het vuur verhalen aan elkaar en ze hebben natuurlijk voldoende eten verzameld om de winter door te komen. Wanneer het nodig is kunnen ze een paar geiten slachten. Dan hebben ze vers vlees.
Op een morgen wanneer ze opstaat ziet ze dat het vuur uit isbgegaan. De grond is bedekt met een dunne laag sneeuw. Ava slikt moeizaam, haar keel doet pijn en ze heeft het warm en koud tegelijk. Met Ynge in de draagdoek loopt ze rillend naar de kreek om water te halen. Dat blijkt onmogelijk omdat het water in ijs is veranderd en ook de boot is vastgevroren. Het is levensgevaarlijk in het moeras. Ze zou zomaar door het ijs kunnen zakken. En wie zorgt dan voor Ynge?
Met moeite lukt het haar om vuur te maken, zodat ze sneeuw kan smelten en warm water kan drinken. Nadat ze wat gedronken heeft neemt ze Ynge in haar armen, trekt de vacht over zich heen en valt in slaap.
Ava wordt wakker door het klaaglijke huilen van Ynge. Haar meisje voelt veel te warm aan, hoest en er komt dik vocht uit haar neusje. Ava voelt zich zelf ook doodziek, maar vermant zich. Ze staat op en kookt wat water met gedroogde kruiden om warm te worden. Ze besluit terug te gaan naar de stam, zodat Ferra haar dochtertje kan genezen. Ynge is flink gegroeid en de kwade geest houdt zich heel erg rustig. Ze heeft helemaal niets van de geest gemerkt. Jammer genoeg moet ze lopen.
Wankelend pakt Ava wat ze mee kan nemen bijeen en legt alles op een slede van samengebonden takken. Met Ynge, warm ingepakt in de draagdoek, loopt ze de lange weg terug naar de nederzetting. Onderweg let ze goed op of ze geen sporen van lynxen in de sneeuw ziet en ze moet vaak rusten. Haar borsten zijn leeg en slap. Ze drinkt niet genoeg, want vuur maken en sneeuw smelten duurt zo lang en ze moeten verder. Ava twijfelt of ze in de juiste richting loopt. Het landschap ziet er in de winter heel anders uit. Als ze maar niet verdwaald is. Het wordt steeds kouder en ze hoort de takken kraken door de vorst. Ze is doodmoe maar durft niet te rusten. Als ze in slaap valt zal ze niet meer wakker worden.
Ynge begint krachteloos te huilen. ‘Ssst, liefje,’ zegt Ava. ‘We zijn vlak bij de nederzetting en daar is Ferra. Ze zal ons zeker helpen.’
Duizelig van vermoeidheid valt ze neer. Het lukt haar niet om weer overeind te komen. Zo luid mogelijk roept ze om hulp.
Bor ligt te woelen op zijn legerstede. Hij hoort iets. Hij duwt de vrouwen die naast hem liggen opzij, steekt bij het vuur een fakkel aan en loopt naar buiten, in de richting van het geluid. Wat verderop ziet hij een donkere gedaante naast een slee op de grond liggen. Een arm heeft ze beschermend om haar kindje gelegd. Met de fakkel beschijnt hij haar gezicht. Het is Ava met Ynge. Hij legt hen op de slede, dekt hen toe en loopt zo snel als hij kan terug naar de nederzetting. Daar wacht Gorm hem op.
‘Wat heb je daar?’ vraagt hij.
‘Ik hoorde een vrouw om hulp roepen. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat het Ava was met haar kleintje. We moeten hen helpen.’
‘Hoe kan dat? Ava en Ynge moeten al lang dood zijn?’
‘Misschien is ze onschuldig en hebben de geesten haar geholpen.’
Ferra gaat voor hem staan. ‘Ze zullen eerder geholpen zijn door de kwade geest. Zodra het licht wordt breng je ze terug naar waar je ze vond. Daar laat je ze achter. Troost je, het is een zachte dood,’ voegt ze nog toe.
‘Maar dat wil ik niet!’ Bor pakt het koord vast en wil de slee naar binnen slepen.
‘Stop!’ roept Ferra. ‘Als we haar binnenlaten zullen we allemaal sterven! De goden zullen woedend op ons zijn omdat Ynge niet geofferd is.’
‘Ik blijf bij hen,’ zegt Bor en hij loopt met de slee tot hij buiten de nederzetting is. Daar maakt hij een vuur, schuift de slee er naast en wikkelt zich in zijn vacht. Wat nu? piekert hij. Ach, de morgen is wijzer dan de avond en met die gedachte valt hij in slaap.
Zodra hij ontwaakt kijkt hij naar Ava en Ynge. Ze liggen beiden doodstil en ademen niet meer.
Bor haalt een platte uitgeholde steen bij de nederzetting en de hele dag is hij bezig een ondiep graf uit te hakken in de bevroren grond. Daarin legt hij Ava met Ynge in haar arm te rusten en bedekt hen met de vrijgekomen aarde. Vol verdriet roept hij daarna de goden aan om over hen te waken.
De schrijfwedstrijd Ava en Ynge is een samenwerking met de gemeente Nieuwegein in project Nieuwegein Eeuwenoud.